Een
dagje uitwaaien aan de Noordzeekust
Rustig
richtte ik mijn gezicht naar de twee vrouwen die al druk pratend het raampje
uitkeken. De vernieuwende treincoupe was met groene zitplaatsen en geschilderde
kleurende plaatsjes aan de muurtjes anders dan in vroegere tijden. Wel was het
een oud treinstel want de hoorbare motor kon je zittend in de treincoupé
voelen. “Ze zijn aan het slopen” begon ik mijn vraag aan de twee vrouwen die
naar mij opkeken. Als je uit het raampje keek zag je al rijdend een gesloopt fabrieksgebouw
waarvan de helft al in puin lag. De trein was al twee kilometer verder gereden
en ik volgde het gesprek van de twee vrouwen niet meer en dacht al aan de kust
waar het droog en winderig zou kunnen zijn. Uiteindelijk bleek het antwoord van
de ene vrouw voldoende stof om het te onthouden: “Ja alles gaat een keer tegen
de vlakte”. Zo is het maar net.
Bij het
wachten op het perron kwam gauw een eind toen ik de twee wandelaars zag die ook
de kust zouden volgen. Ik wist het zeker dat zij het waren ene even later
liepen we met z’n vieren de nieuw betegelde stoeptegels op richting het strand.
De vierde wandelaar was na een korte autorit uitgestapt, had gebeld via zijn
telefoon en gezegd dat hij na drie kilometer bij ons verzamelpunt was. Na de
tijdelijke verbroedering hadden we genoeg gewacht.
De zee was
golvend en als een kletsende regenslag te horen bij het langslopen over het
strand. Het zand was nat en als je met je wandelschoenen er overheen liep kwam
er een zichtbare afdruk tevoorschijn. Honden die wild trokken aan hun riem en
een vrouw die luid schreeuwend de duinen beklom waren de ingrediënten om de
wandeling langs de Noordzeekust te beginnen. Ik had na een paar kilometer een
zeetoren verwacht maar andere duintoppen bewezen dat het object verdwenen was.
In een sprookje komt de zeetoren misschien terug, maar nu liet ik een
vraagteken achter toen we het denkbeeldige punt langs het strand voorbijliepen.
In de verte
waren een aantal witte boten (of wat daar op leek) te zien waar we in enkele
minuten op af liepen. Het mulle zand was zacht en droog te noemen alsof het zo
tussen de vingers van je hand afgleed. Ik dacht tevreden aan mijn bruine boterhammetjes
die ik kort daarvoor snel naar binnen had gehapt. In het zand was ik blij dat
ik geen honger meer had. De felle wind zou later terugkomen op de wandeling
maar nu zag ik een groepsgenoot uit een verpakkingsdoosje nootjes verorberen
die hij met een langzame reflex naar zijn mond bewoog. Nootjes waren voor mij
niet handig om te eten onderweg maar hij had er een waar genot van gemaakt. Hij
nam twee nootjes in zijn mond en daarna peuterde hij nog wat in het
verpakkingsdoosje en liet de overige nootjes voor wat het was. Hij had zich
blijkbaar bedacht want de boterhammen kwamen uit de tas en hij nam hongerig een
hap.
Zagen we
(ik en een groepsgenoot) eerst nog een blote man met zwembroek aan al hand
ophalend de golven tegemoet treden, nu liepen we minstens drie kilometer bij de
anderen vandaan. Het meest zichtbare was het roze jasje van de vrouw die al
hangend achter haar dunne lichaam wapperde in de wind. Het was een
herkenningspunt op het verder bruine strand met zijn lichtblauwe achtergrond
als op een schilderij. We werden naar de duintop geleid door de vrouw in het
roze jasje, maar eerst waren er de diepe tractorsporen in het zand, waar het
strand bijna zou eindigen. Ik kon de zeewind langs mijn rug horen razen wat
betekende dat we het strand verlieten om het laatste gedeelte van de wandeling
te voltooien. Aan het einde van de zandvlakte zag je duidelijk betonnen platen
liggen waarop de wandelschoenen stevig stapten. Ik werd letterlijk omhoog
geduwd door de wind maar ook door de wandelschoenen die stevig op de betonnen
platen voortbewogen.
Boven op de
duintoppen hoorde ik tijdens het in gesprek zijn met een wandelaar al getoeter
van een voertuig dat waarschijnlijk een verkeersfout bestrafte. Dat dat vaker
voorkomt besefte ik doordat op mijn werk dagelijks hulpdiensten met spoed langs
racen omdat dat de snelste route is. Na volgens mij enkele minuten kwamen we
uit bij een viertal instapperrons waar drie trams en een bus langs stonden.
Geen kroket of kopje thee bij de naastgelegen friettent want het contact geld
in mijn portemonnee was te weinig. In de ingestapte tram was drie minuten en
dan vertrekken niets teveel gezegd. Het tramritje bracht ons langs de grootse
markt van de stad waar alleen de mensen bij de twee tramhaltes aangaven dat het
erg druk was. De tram reed er langs de verkeerde zijde langs zodat je alleen vele
kramen zag die met de rug naar de tramrails waren gezet. Ik zag in de tram in
een hoekje nog een net een tas met daarin vele stukken prei uitsteken in de
draaiende bocht naar links. Na een kwartier kijken naar langsrijdende auto’s en
gevaarlijk overstekende mensen stapte ik moeilijk met een hand steunend de tram
uit mijn doel tegemoet. Dat was een friettent die vast wat chocolademelk koud
had. Na vijf minuten zat ik langs de straatkant te kijken naar een getoeter van
een paar langsrijdende auto’s die mij eigenlijk niets interesseerde. Mijn bakje
friet was in zijn geheel leeg. De prullenbak was ook zo gevonden al was het wel
binnen in de friettent neergezet met een rode kleur. Ik had geen spijt dat ik
de tram was blijven zitten, want zo zag ik de vele spoorrails aan de
rechterzijde passeren. De treinen zouden nooit ver meer kunnen vertrekken of
aankomen. Maar dat was nu voorbij dus liep ik vluchtig en snel de prachtig
omlijste stationshal in waar twee agenten de wacht hielden door met elkaar
hartelijk te lachen. Toch weer een leuk einde om huiswaarts te keren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten